Met de komst van het Internet of Things zijn we tegelijkertijd producent én consument. Robots nemen ons werk uit handen en goederen worden nagenoeg gratis. We zijn ‘prosumenten’, die niet bezitten maar delen. Maar wat gebeurt er dan met werk, óns werk? 

‘We leven in de Derde Industriële Revolutie.’ Het zijn de profetische woorden van econoom, politiek adviseur en bestsellerauteur Jeremy Rifkin. In zijn boek The Zero Cost Society spreekt hij over een nieuw economisch systeem van collaborative commons. De constante stroom van technologische vernieuwingen dwingt de economie om efficiënter te zijn door meer samen te werken en meer te delen. Dit vereist een paradigmaverschuiving, zegt hij: ‘The first new economic paradigm to emerge on world scenes since the advent of capitalism and socialism, in the early 19th century.’

Zero marginal costs

Maar wat zwengelt deze paradigmaverschuiving precies aan? Iets wat Rifkin noemt: zero marginal costs. Kosten van het produceren van extra goederen, nadat de vaste kosten zijn gemaakt. De meeste zakenmensen klinkt dit bekend in de oren, maar de gemiddelde mens heeft hier nog weinig idee bij. Dat gaat echter ook drastisch veranderen, als we Rifkin mogen geloven.

Neem kranten. Sinds de komst van het internet, begin jaren ’90, zagen dagbladen, tijdschriften en uitgeverijen hun abonnees als sneeuw voor de zon verdwijnen. Ze kregen te maken met dit ‘zero marginal costs’-systeem, dat het schrijven van blogs en het maken van video’s toegankelijk maakte voor zeker 40 procent van de wereldbevolking. En waarom betalen voor iets wat gratis is? Consumenten werden op dit punt prosumenten. Ze consumeerden niet langer alleen, maar begonnen ook zelf te produceren. Dat zorgde voor het verdwijnen van sommige industrieën, maar ook juist voor het rijzen van nieuwe.

Technologische revolutie

Economen waren er echter lang van overtuigd dat het niet zo’n vaart zou lopen. Sterker nog, men was optimistisch. Als de eerste golf informatie gratis is, wordt men geprikkeld om te betalen voor verdieping, dachten ze. Vandaar dat steeds meer muziek gratis online te vinden is (in de hoop op een betere kaartverkoop tijdens concerten) en kranten kiezen voor een betaalmuur op hun site. Maar dit bleek ‘very naive’, in de woorden van Rifkin. De zogeheten freemium-modellen bleken niet rendabel. Er was simpelweg al te veel beschikbaar.

Ook met dit inzicht, bleef de impact van deze verandering onduidelijk. Er werd gedacht dat dit internetfenomeen zou blijven waar hij was: op internet. Dat was echter geenzins het geval. In 2013 was daar het Internet of Things. Een nieuwe technologische revolutie, die het mogelijk maakte om honderden miljoenen mensen energie en fysieke goederen gratis te laten delen. Niet alleen kunst, muziek en informatie was gratis geworden. Met de komst van het Internet of Things kan letterlijk alles tegen minimale kosten worden geproduceerd.

Exponentieel dalende prijzen

Hoe zit dat? In het allesomvattende Internet of Things komen drie dingen samen: communicatie, energie en mobiliteit. Door middel van sensoren worden uiteenlopende zaken bij dit Internet of Things gemonitord: het verkeer op belangrijke wegen bijvoorbeeld, opslag in distributiecentra en de productie van fabrieken. Allemaal leveren ze data op, ‘connecting everything with every being’.

In een praatje voor Google geeft Rifkin een duidelijk voorbeeld. Veel (Europese) particulieren en bedrijven produceren al zelf energie, aan de hand van zonnepanelen. Het begin van de solar age. Want hoewel de technologie nog kostbaar is, is de prijs aan een exponentiele evolutie onderhevig. Van 70 euro voor  een ‘solar watt’ in 1970, zijn de productiekosten inmiddels gedaald naar 70 cent. En daarbij: al direct na aanschaf zijn de marginale kosten teruggebracht naar nul – je genereert immers gratis je eigen energie.

Voorbeelden als deze zijn er legio, zegt ook Yuri van Geest bij SAP Nederland. Industriële robots bijvoorbeeld. Kostten die zeven jaar geleden nog een half miljoen euro, inmiddels worden ze voor 15.000 euro geproduceerd. ‘Er zijn zelfs robots die robots maken. Dat is nogal wat.’ Ook de prijs van technologische diensten daalt. ‘Ik heb een DNA-profiel voor een deel. Acht jaar geleden kostte dat 10 miljoen dollar, nu kan het voor minder dan 1.000 dollar . Over 5 jaar heeft iedereen een DNA-profiel, voor minder dan een dollarcent.’

En wij dan?

Allemaal leuk en aardig, die nieuwe industriële revolutie, maar wat betekent dit concreet voor niet alleen onze manier van leven, maar ook voor onze manier van werken? The Internet of Things gaat onze bedrijfsmodellen veranderen. Dat begint al bij de consumer journey. Niet langer is deze linear, maar circulair. Het eindigt nergens en het begint nergens. Het is een ecosysteem geworden dat zichzelf in stand houdt. Dat vergt een andere manier van nadenken hoe je met je klant omgaat. Er liggen kansen voor het oprapen; de relatie met je klant hoeft niet bij het aankoopproces te eindigen, maar het gaat juist door. Constant. Hoe? Door ze nieuwe services aan te bieden, door ze te wijzen op onderwerpen die interessant zijn, door ze gerelateerde producten aan te bieden. Kortom, door het aanbod te personaliseren.

En daar komen we op wat wellicht het meest interessante is van deze revolutie. Juist dankzij, en níet ondanks, deze automatisering en afhankelijkheid van technologie ontstaat er ruimte voor het persoonlijke. Het menselijke.

Technologie maakt het juist mogelijk om meer creatiever en innovatiever op de werkvloer te zijn. We moeten technologie als hulp zien, níet als bedreiging. Het zorgt ervoor dat wij ons kunnen concentreren op het creatieve aspect. Bovendien zal er, volgens Mark Coeckelbergh, assistent-professor aan de Universiteit van Twente, altijd de noodzaak zijn om complexe beslissingen door mensen te laten maken. Juist door de menselijke kant. Een robot kan gebaseerd op logica de juiste beslissing maken, maar is dat ook de meest menselijke en meest wenselijke? In bepaalde situaties is het cruciaal om te kunnen improviseren en verbeelding te hebben. Daar is waar de ruimte blijft voor ons als werknemers. Dat zien we in de zorg, waar robots meer kunnen meten en uitvoeren dan ooit. Toch blijven de uiteindelijke beslissingen bij de mens. De dokter die niet alleen jaren aan ervaring en deskundige theoretische kennis in zijn hoofd heeft, maar óók emoties voelt. Compassie en begrip, om maar eens twee dingen te noemen.

Het onderscheidend vermogen

Het is wat ons altijd al heeft onderscheiden. Het vermogen om mee te leven, in te beelden, te kunnen brainstormen, in te spelen op compleet onverwachte situaties. De toekomst gaat veranderen, ís al veranderd. En de rol van de werkende mens blijft eigenlijk hetzelfde: innoveren, creëren en sympathiseren. We staan nu echter naast elkaar. Mens en machine.

Binnen twintig jaar zullen de accounts, radiologen en advocaten vervangen worden door kunstmatige intelligentie. En dat is helemaal niet erg. En dus, zegt Rifkin, staan we aan het begin van een analytische wereld, waar toezicht op wordt gehouden door robots en algoritmes.

Maar wat moet de mens dan doen? Ook daar heeft Rifkins over nagedacht: ‘there is a silver lining’ Er is nog een (laatste) golf van menselijke arbeid in het vooruitzicht: het bouwen van het Internet of Things. ‘It takes labour intensivity to built the infrastructure needed for this network.’ Om de nieuwe vormen van energie te realiseren, zullen de juiste gebouwen neergezet moeten worden. Voor nieuwe vormen van mobiliteit, moeten zelfrijdende auto’s worden geproduceerd. ‘So in the next thirty to fourty years (…) we need skilled and semi-skilled people to generate this new form of energy and make possible these new ways of transport. It is not all academics.’

 

Bron: http://www.hrzone.nl