Geld is niet meer de belangrijkste drijfveer op het werk. Werkgevers zouden meer oog moeten hebben voor autonoom werken, uitblinken en zinvol werken. Dat zijn namelijk de factoren die werknemers motiveren en die hen dus beter doen presteren.

De aloude economische theorie dat iets belonen tot meer van hetzelfde gedrag leidt en iets beboeten tot minder van hetzelfde gedrag leidt, gaat op de werkvloer tegenwoordig niet meer op. Geld is weliswaar een belangrijke drijfveer voor werknemers, maar eigenlijk alleen als het gaat om technisch werk. Dan verbetert de prestatie als de beloning (tool) stijgt. Maar als er cognitieve vaardigheden nodig zijn voor het werk, zijn andere drijfveren belangrijker voor een betere prestatie.

Drie factoren als prikkel

Werkgevers zouden zich niet vooral moeten richten op geld, of op macht, positie en controle om werknemers te motiveren, maar op drie andere factoren:

  • Autonoom werken: geef werknemers de ruimte om het werk om hun eigen manier te doen. Dat dwingt de werkgever om vertrouwen te geven, en om los te laten in plaats van constant te willen controleren.
  • Uitblinken: als werknemers bepaalde vaardigheden (tool) kunnen ontwikkelen en ergens beter in worden, geeft dat voldoening. Ergens in uitblinken werkt dus motiverend.
  • Zinvol werk: het moet duidelijk zijn waar werknemers hun werk voor doen en het werk moet hun plezier geven. De werkgever kan duidelijk formuleren wat het doel is van iemands werk, maar het is voor elke werknemer verschillend wat plezier geeft.

Waar is de werknemer goed in?

Om deze factoren in te kunnen zetten, is zelfinzicht van de werknemer nodig. Want wat is zijn eigen manier van werken precies? Waar is hij goed in (tool)? En wanneer heeft hij dan plezier in het werk? Om hier achter te komen, zal de manager deze punten moeten bespreken met zijn werknemers. Maar ook de manager zelf moet antwoord kunnen geven op deze vragen, anders wordt het invullen van deze factoren voor een werknemer heel lastig.

 

Bron: https://www.rendement.nl