In het ontslagrecht wordt een ‘cumulatiegrond’ toegevoegd, waardoor ontslag wordt versoepeld. De transitievergoeding gaat op de schop, de ketenregeling wordt aangepast, het kraamverlof krijgt verruiming, de loondoorbetaling bij ziekte wordt verkort, het pensioenstelsel wordt vernieuwd en de Wet DBA voor zzp’ers gaat in de prullenbak.Van ontslagrecht tot zzp’ers: plannen van het nieuwe kabinet

Een overzicht van de arbeidsrechtelijke plannen van het kabinet Rutte III.

Cumulatiegrond in het ontslagrecht

De huidige Wet werk en zekerheid (WWZ) heeft het ontslag onnodig bemoeilijkt, zegt het nieuwe kabinet. Dat maakt werkgevers huiverig om contracten voor onbepaalde tijd aan te bieden. Het plan is nu om een ‘cumulatiegrond’ te introduceren in het ontslagrecht.

Nu komt het voor dat afzonderlijke ontslaggronden te weinig wettelijke basis bieden voor ontslag. In die gevallen moet het straks volgens het kabinet mogelijk zijn om de rechter te laten afwegen of een werkgever de arbeidsovereenkomst kan voortzetten of dat ontslag gerechtvaardigd is op basis van de cumulatie van verschillende ontslaggronden.

Hier staat voor de werknemer tegenover dat de rechter een extra vergoeding kan toekennen van maximaal de helft van de transitievergoeding, bovenop de reeds bestaande transitievergoeding.

Wijzigingen transitievergoeding

In samenhang met de herziening van het ontslagrecht en een beter evenwicht tussen verschillende contractvormen, wil het kabinet in de opbouw van de transitievergoeding op twee punten ‘meer balans aanbrengen’.

Ten eerste krijgen werknemers al vanaf het begin van hun arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding, in plaats van nu na twee jaar. Ten tweede verandert de opbouw van de transitievergoeding; die blijft voor elk jaar in dienstverband een derde maandsalaris bedragen, maar dat geldt nu ook voor contractduren langer dan 10 jaar. In de ‘oude’ regeling wordt bij een dienstverband van langer dan 10 jaar een half maandsalaris per dienstjaar gerekend. De overgangsregeling voor 50-plussers wordt gehandhaafd.

De mogelijkheid wordt verruimd om scholingskosten in mindering te brengen op de transitievergoeding.

Scherpe randen

Verder zegt het kabinet enkele ‘scherpe randen’ weg te halen aan de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding, vooral voor MKB-ers. Het gaat om compensatie voor werkgevers voor verschuldigde transitievergoeding bij ontslag van een werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

Een andere verlichting is dat geen transitievergoeding hoeft te worden betaald bij ontslag om bedrijfseconomische redenen als een cao-regeling van toepassing is.

De ‘draaideur’ van tijdelijke contracten

Het kabinet wil de verschillen tussen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd kleiner maken. Voorkomen moet worden dat mensen gevangen worden in een ‘draaideur’ van tijdelijke contracten.

Voor opvolgende contracten gaat de ‘teller op nul’ als tussen contracten een tussenpoos van zes maanden zit. Het uitgangspunt voor de tussenpoos blijft deze zes maanden. Er moet volgens Rutte III wel ruimte zijn om per sector af te wijken en de tussenpoos te verkorten als het werk daarom vraagt. Dit is nu al zo voor seizoensarbeid.

Deze optie wordt verruimd naar ander terugkerend tijdelijk werk dat maximaal voor een periode van negen maanden kan worden verricht. De plek om hierover afspraken te maken is het overleg tussen sociale partners, zegt het kabinet.

Daar waar in een sector dit gesprek aantoonbaar niet tot een bevredigende uitkomst leidt, moet het – onder voorwaarden – mogelijk zijn voor de minister van SZW om uiteindelijk een besluit te nemen. In het primair onderwijs worden tijdelijke contracten voor invalskrachten in verband met vervanging wegens ziekte uitgezonderd van de ketenbepaling.

Van twee naar drie jaar

De huidige periode van twee jaar, waarin elkaar opeenvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd, wordt verlengd naar drie jaar.

De mogelijkheden voor een langere proeftijd worden verruimd om het aangaan van een contract voor onbepaalde tijd aantrekkelijker te maken voor werkgevers. Als een werkgever direct (als eerste contract) een contract voor onbepaalde tijd aanbiedt, wordt de proeftijd verruimd naar vijf maanden. Voor meerjaarscontracten (meer dan 2 jaar) wordt de proeftijd drie maanden. In overige gevallen blijft de proeftijd zoals deze nu is.

Payrolling

Payrolling als zodanig blijft mogelijk, maar het kabinet wil dit zo vormgegeven dat het niet gebruikt kan worden om te concurreren op arbeidsvoorwaarden. Het kabinet gaat werken aan een wetsvoorstel waarin het soepeler arbeidsrechtelijk regime van de uitzendovereenkomst buiten toepassing wordt verklaard, werknemers voor primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden gelijk moeten worden behandeld met werknemers bij de inlener, en de definitie van de uitzendovereenkomst ongemoeid blijft.

Nulurencontracten

Het kabinet zegt te willen voorkomen dat nulurencontracten uitmonden in permanente beschikbaarheid, daar waar de aard van de werkzaamheden dat niet vereist.

Daarom wordt vastgelegd dat in deze situaties de werknemer niet, of binnen een bepaalde termijn niet, gehouden is gehoor te geven aan een oproep, of dat bij een afzegging recht op loon ontstaat.

Loondoorbetaling bij ziekte

De loondoorbetalingsperiode voor kleine werkgevers (tot 25 werknemers) bij ziekte wordt verkort van twee naar één jaar. De verantwoordelijkheid voor loondoorbetaling en een aantal re-integratieverplichtingen in dat jaar gaan over naar het UWV. De ontslagbescherming van twee jaar blijft in stand.

De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een uniforme lastendekkende premie, te betalen door kleine werkgevers.

De periode waarvoor premiedifferentiatie geldt in de WGA wordt verkort van tien jaar naar vijf jaar. Daarmee wordt voor alle werkgevers de periode waarover risico wordt gelopen, als een werknemer arbeidsongeschikt wordt, beperkt. Na de periode van premiedifferentiatie wordt een collectieve, uniforme premie geheven.

Langer kraamverlof

Het kabinet wil een ‘substantiële verlenging’ van het kraamverlof voor partners. Dat is niet alleen goed voor de ontwikkeling van de band tussen de partner en zijn of haar kind. Een ruimer kraamverlof vergroot volgens het kabinet tevens de kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt, omdat er minder verschil zit in de duur van verlof voor beide ouders.

Het huidige kraamverlof geeft partners na de bevalling het recht op twee dagen verlof, op te nemen binnen vier weken, waarbij werkgevers het volledige loon doorbetalen. Dit wordt per 1 januari 2019 verlengd naar vijf dagen.

Deze uitbreiding komt in plaats van het eerder ingediende wetsvoorstel  ‘uitbreiding kraamverlof’, dat voorziet in 3 dagen extra kraamverlof met uitkering door UWV.

Aanvullend kraamverlof van vijf weken

Partners krijgen bovendien aanvullend kraamverlof van vijf weken, per 1 juli 2020. Dit verlof dient te worden opgenomen in het eerste half jaar na de geboorte. Tijdens het verlof ontvangt de werknemer een uitkering van het UWV, tegen 70% van het dagloon (tot ten hoogste 70% van het maximum dagloon).

De huidige regeling voor adoptieverlof wordt verruimd met 2 weken naar 6 weken. Deze uitbreiding geldt ook voor pleegouders.

De wet DBA en zzp’ers

Bij het zzp-schap mag er geen sprake zijn van een arbeidsrelatie. Het kabinet vindt dat de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) daarvoor geen helderheid heeft geschapen, maar juist onrust heeft gebracht, ‘waardoor te veel echte zelfstandige ondernemers zijn geraakt’.

Met name aan de ‘onderkant’ van de arbeidsmarkt is nog steeds sprake van schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden, denkt het kabinet. De Wet DBA wordt daarom vervangen.

Voor zzp-ers wil het kabinet bepalen dat er altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een laag uurtarief, in combinatie met een langere duur van de overeenkomst, of een laag tarief in combinatie met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten.

Als ‘laag tarief’ wordt de bandbreedte bedoeld tussen de 15 en 18 euro per uur. Een langere duur wordt gezien als langer dan drie maanden.

De opdrachtgeversverklaring

Voor inzet van zelfstandigen bóven het lage uurtarief van 15 tot 18 euro wordt een ‘opdrachtgeversverklaring’ ingevoerd. Die moet  opdrachtgevers vooraf duidelijkheid en zekerheid geven bij de inhuur van zelfstandig ondernemers.

Opdrachtgevers krijgen deze verklaring via het invullen van een webmodule. De opdrachtgeversverklaring verleent een opdrachtgever zekerheid vooraf van vrijwaring van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen.

In de webmodule zal de opdrachtgever een aantal ‘duidelijke vragen’ worden gesteld over de aard van de werkzaamheden. Het kabinet belooft het begrip ‘gezagsverhouding’ te zullen verduidelijken (bijvoorbeeld dat het moeten bijwonen van een vergadering op zichzelf geen indicatie van gezag is).

Het kabinet wil de wet ook zodanig aanpassen dat gezagsverhouding voortaan meer getoetst wordt op basis van de materiële in plaats van de formele omstandigheden.

Handhavingsbeleid

Na invoering van de nieuwe wetgeving geldt maximaal een jaar een terughoudend handhavingsbeleid (onder andere geen boetes na eerste controle), waarin de Belastingdienst een coachende rol heeft en partijen helpt bij de toepassing van de nieuwe regelgeving.

Het kabinet gaat verkennen, ook in overleg met sociale partners en veldpartijen, of en hoe zelfstandig ondernemerschap via de invoering van een ondernemersovereenkomst een eigen plek zou kunnen krijgen in het burgerlijk wetboek. Verder wordt bekeken hoe bij zelfstandigen de verzekeringsgraad voor arbeidsongeschiktheid kan worden verhoogd.

Vernieuwing van het pensioenstelsel

Het kabinet wil het pensioenstelsel vernieuwen voor 2020. De sociale partners moeten de plannen vormgeven. In de loop van 2018 zou op hoofdlijnen overeenstemming moeten worden bereikt, waarna het proces van wetgeving in gang kan worden gezet.

Volgens het kabinetsplan moeten er individuele spaarpotten komen in plaats van het huidige systeem, waarbij gespaard wordt in een algemene pot waaruit iedereen zijn pensioen krijgt uitgekeerd. Dat is in lijn met een eerdere verkenning van de SER. Wel blijft het gedeelde risico in stand.

In het regeerakkoord wordt ook gesproken over verruiming van de keuzevrijheid. De Pensioenfederatie zegt in een reactie het goed te vinden dat het kabinet wil onderzoeken hoe mensen bij pensionering al een beperkt deel van het pensioenvermogen kunnen opnemen.

Bron: Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ / ORnet.nl